Het afscheid snijdt.
Geen rouwgedicht
bij gezichten die ik verlaat.
Mijn glimlach ligt opgebaard,
mooi gemaakt,
levend maar dood verklaard.
Het doek dekt
wat gister opgewerkt
alles kon zeggen,
zonder woorden.
Die zorgen weg kon nemen
door alleen even intrede te doen.
Die bergen kon verplaatsen
in haast onwaarschijnlijk uitzichtloze
boze tijden.
Ik verblijd met pijn
de tegenstrijdigheid
van samen zijn
nog 1 laatste keer.
Mijn lach.
Kijk met tranen,
lief uit mijn ogen.
Omarmen mocht al niet,
de kus is verboden,
mijn hand op jouw schouder is geschiedenis.
Nu start het begin van je lach missen.
Mijn lach wordt gewist,
nu het doek valt.
Het mondkapje gaat pas
af als er niemand meer is
die mij herinnert.